Politiek in memoriam Paul Verbraeken
(Mortsel, 30.03.1946 – Antwerpen, 09.04.2004)
Eric Corijn
Op 9 april is onze vriend en lid van de redactie Paul Verbraeken thuis overleden aan de gevolgen van een hersentumor. Hij was net 58 geworden. Met hem verliest links Vlaanderen één van zijn meest kritische denkers. Velen verliezen een goede vriend.
Paul Verbraeken is vlak na de Tweede Wereldoorlog te Mortsel geboren als tweede kind van Rik en Anna. Rik Verbraeken was net teruggekeerd uit de kampen waar hij als politiek gevangene was opgesloten. Paul kreeg de naam van zijn door de Nazis vermoorde oom. Hij is in 944 opgepakt en als politiek gevangene naar het concentratiekamp Dora gebracht en daar omgebracht. Men heeft er geen spoor van teruggevonden. Pauls vader, Rik, is wel teruggekeerd en heeft de rest van zijn leven gezocht naar sporen van zijn jongere broer. Er is niets gevonden, maar hij kwam wel oog in oog te staan met één van de kampbewakers die intussen communistisch burgemeester in Oost-Duitsland was geworden. Ongegeneerd stalinisme.
Het verzet tegen fascisme en nazisme markeerde Paul. Het onnoembare van de nazi-gruwel die aan zijn naam kleefde, zat diep in zijn lijf als een ding dat nooit helemaal is verteld. Het trauma werd het duidelijkst zichtbaar in de heftigheid van een paar van onze jeugdige fysieke confrontaties met de fascisten van nu. Strijd en verzet tegen elke vorm van dictatuur lagen aan de basis van zijn politieke bewustwording. In die zin lag zijn politieke leven in het directe verlengde van de linkerzijde uit de jaren dertig en veertig, in de solidariteit met de Spaanse strijders, in het verzet tegen het fascisme, waar naderhand ook naadloos een antistalinisme bij aansloot.
Paul Verbraeken behoorde tot wat later de generatie van de jaren zestig is gaan heten. We hadden als kind en adolescent de schoolstrijd meegemaakt, van het antikolonialisme in Congo en van de Cubaanse revolutie gehoord en dan de spanning van de staking ‘60-61 gevoeld. We liepen school aan het Atheneum te Mortsel. Daar begon ons politiek activisme in het antimilitarisme en de strijd tegen de wapenwedloop van de Koude Oorlog. Het was, in die beginjaren zestig, de tijd van het gebroken geweer en de eerste dienstweigeraars, van de internationale marsen tegen de kernwapens, van de grote anti-atoommarsen. De jeugd begon zich stilaan af te zetten tegen de wereld die in Yalta was geregeld. Vooral omdat die de bevrijdingsstrijd in de Derde Wereld aan de logica van de "vreedzame coëxistentie" onderwierp en omdat het eigen land een satelliet was van de Amerikanen (die voor ons niet de "bevrijders" waren, maar de "oorlogsstokers")
We waren toen ook lid van de Socialistische Studenten en van de Jongsocialisten Mortsel. En in de jeugdorganisaties van de BSP groeide de spanning met een partijleiding die zich na de grote staking steeds meer richtte op het beherend socialisme, op een integraal Atlantisme (Paul Henri Spaak was secretaris-generaal van de Nato geworden en liet ook elke kritiek op het bondgenootschap uit socialistische betogingen kloppen) en op het biefstukkensocialisme van de nieuwe consumptiecultuur . We volgden dus de interne oppositie die was georganiseerd rond de weekbladen Links (Marcel Deneckere - Jaap Kruithof) en La Gauche (Ernest Glinne - Ernest Mandel - Jacques Yerna) en die in Wallonië kon voortbouwen op het anarcho-syndicalisme van het Renardisme. Het gaf ons de inspiratie om onze politisering ook via lectuur en historische bewustwording verder te zetten.
In oktober 1964 trokken we naar de universiteit te Gent. Paul ging er staats- en sociale wetenschappen studeren. Het was er nog windstil voor de jeugdstorm van ‘65 tot ‘69. Maar het rommelde wel. Vietnam, elke dag op televisie; Bob Dylan (The times they are a changin’); Marx, Lenin, Che Guevara en een wereldrevolutie. En ook Boudewijn de Groot, Boris Vian, Brassens, Brel en Ferré, Miek en Roel en Roland, de provo’s, shit en LSD die wij als door de flikken achternagezeten revolutionairen nooit hebben aangeraakt ... Want in Gent ontmoetten we geestesgenoten. De enen zaten bij de Humanistische studenten (François Vercammen), de anderen bij de Communistische studenten (Freddy De Pauw), wij dan weer bij de Socialistische studenten (Jan Calewaert, Guido Totté, e.a) Uit die ontmoeting ontstond een genootschap, de Marxistisch Revolutionaire Studenten weldra omgevormd tot MRB (van "Beweging") om het open te stellen. Het was in de eerste plaats een studieuze activiteit waarin de scholing in theorie en geschiedenis van de arbeidersbeweging ernstig werd genomen. Het was ook de kern van een radicale linkerzijde in de socialistische jeugdbeweging die oppositie voerde tegen de reformistische hegemonie. En het was ook een "arbeiders-studenten één front" avant la lettre, omdat de MRB haar bevindingen al verspreidde aan de fabriekspoorten en haar uitbreiding zag bij de werkende klasse. Guido Van Meir beschrijft die jaren in zijn eerste boek "Wonderboy". In het hoofdstuk "Wonderboy bij de trotskisten" beleef je het bezoek van Vlieg Vandercruys aan één van onze vergaderingen met een vaste agenda: politieke nota, binnenlandse toestand, buitenland, exposé, boeken te lezen, feiten te kennen ... Het heeft nu ongetwijfeld iets naïefs, maar het heeft wel de basis gelegd voor een voor die tijd ongewone diepgang, grondigheid, historische en theoretische kennis en analytische scherpte.
Die semipublieke activiteit van een groep jonge revolutionairen bleef natuurlijk niet buiten de aandacht van de Vierde Internationale. De activiteit van de Belgische afdeling was toen nog bepaald door de tactiek van het "entrisme". Na de neergang van de antikapitalistische strijd na de Tweede Wereldoorlog en met de verstarring binnen de Koude Oorlog vertrok men van de diagnose dat de arbeidersmassa zich niet richtte tot radicale antikapitalistische partijen en zich bleef organiseren in de grote reformistische vakbonden en bewegingen. Elke nieuwe radicalisering zou dus vertrekken vanuit die bewegingen en het was de taak van revolutionaire militanten die komende radicalisering op te volgen. Vandaar dat er niet aan een zelfstandige partij werd gebouwd, maar dat de trotskisten zich investeerden in linkse tendensen binnen de sociaal-democratie. Maar dat was niet onze inspiratie. Wij waren al producten van de komende jeugdradicalisering die resoluut haar eigen weg ging en die niet alleen ontsnapte aan de controle van de traditionele partijleidingen, maar zelfs enigszins buiten het gezichtsveld bleef van de linkse stromingen die zich diep in de arbeidersbeweging hadden genesteld. Toch stuurde Ernest Mandel enkele gezanten om met ons te overleggen en samen te werken (Philip Polk, Guy Desolre, Emile Van Ceulen) en de MLB ertoe te bewegen mee te doen aan de entristische tactiek. Geen enkele andere politieke stroming heeft toen ernstige pogingen ondernomen om onze groep in te lijven.
Maar de reële sociale strijd is altijd sterker dan eender welke tactiek. En de nieuwe radicalisering kwam toen toch in de eerste plaats vanuit de jeugd. In Vlaanderen was de ontsteker de strijd om Leuven Vlaams. Het "mandement" van de bisschoppen van 13 mei 1966 had zich verzet tegen de splitsing van de KUL en meteen had de jeugd een aanleiding om ook hier deel te worden van een algehele radicalisering van de babyboomers. Het ging immers niet alleen om de Vlaamse eis, het ging evenzeer om een antiautoritaire strijd tegen de verstikkende oude structuren en het ging uiteindelijk om een bewustwording tegen het Belgische holdingkapitalisme. In Leuven kwam de leiding van de beweging uit de katholieke "zuil" (Paul Goossens was voorzitter van de Politieke Raad van VVS-Leuven én préses van het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond, Ludo Martens, hoofdredacteur van het KVHV-blad Ons Leven, Kris Merckx voorzitter van het Faculteitenconvent). Via de oprichting van de Studentenvakbond (SVB) werd daar de basis gelegd van wat later de maoïstische stroming (Alle Macht Aan De Arbeiders, Partij Van De Arbeid) zou worden.
In Gent waren "de trotskisten" sterker, en die kwamen uit de socialistische traditie. In geheel Vlaanderen nochtans zochten de radicale jongeren contact met de arbeidersbeweging, in de solidariteit met de strijd tegen de sluiting van de mijn van Zwartberg (1966) of later de textielstaking. Onder het motto "Arbeiders-Studenten één front" leverde de studentenbeweging de logistieke steun aan een arbeidersstrijd die inging tegen de politiek van sociale vrede van de vakbondstop. Het was eerder die richting die Paul Verbraeken aantrok. Hij is zijn gehele leven wat argwanend gebleven tegen burgerskinderen die het lot van de arbeiders, van de gewone mensen, niet kenden noch deelden. Hij keerde ook snel, na het eerste studiejaar al, terug naar Antwerpen, en gaf er de voorkeur aan elke dag naar Gent te pendelen.
Pauls uitvalsbasis wordt Antwerpen. Toen de BSP zich in de nasleep van de grote staking '60-'61 ontdeed van haar linkerzijde en meteen ook van de opkomende kritische jeugd, werden wij uit de partij gezet. Vanaf dan hebben we de Socialistische Jonge Wacht mee uitgebouwd. In 1965 werken we voor de campagne van de 94-jarige Kamiel Huysmans die als "De Socialist" tegen de BSP opkomt. In 1968 wordt het weekblad Rood opgestart, in 1969 wordt de SJW een landelijke revolutionaire organisatie en in 1971 wordt de Revolutionaire Arbeidersliga opgericht. Vanuit de jeugdradicalisatie was een nieuw kader ontstaan, wars van de gevolgen van een jarenlange onderwerping aan de sociaal-democratische geplogenheden. Het is die nieuwe jonge leiding van de zelfstandige SJW die de verschillende bewegingen die uit de sociaal-democratische linkerzijde waren ontsproten (de Parti Wallon des Travailleurs, de Union de la Gauche Socialiste, de Socialistische Beweging Vlaanderen, ...), in de RAL heeft verenigd. De liga werd meteen ook de officiële Belgische afdeling van de Vierde Internationale. Paul Verbraeken was lid van het Centraal Comité en het Politiek Bureau.
Van bij de aanvang was de RAL op vele terreinen actief, van de grote mijnstakingen in 1970 tot de dokstaking in 1973. Van een inplanting bij de jeugd werd nu meer invloed gezocht in de arbeidersbeweging. Paul is in 1970 afgestudeerd in de staats- en sociale wetenschappen. Nadien deed hij er nog moraalwetenschappen bij. Hij werkte een tijdje in de administratie en gaf les tot in 1977. Dan werd hij vrijgestelde voor RAL-Antwerpen, die hij tot een kleine arbeiderspartij wilde omvormen. Hij heeft er bijgedragen tot de uitbouw van echte arbeiderskernen in de havenindustrie en van syndicale invloed in de openbare diensten.
Maar het front tussen radicale jeugd en arbeidersbeweging is er niet echt gekomen. Ook dat hing meer samen met de sociale dynamiek dan met één of andere tactische of organisatorische fout. Er was wel degelijk een radicalisering aan de hand die steeds bredere groepen mensen met antikapitalistische kritiek in contact brachten.
Vele van de nieuwe sociale bewegingen bouwden een systeemkritiek in. Zowel in de vrouwenbeweging, als in de vredesbeweging of in de groene beweging en de derdewereldsolidariteit was het antikapitalisme eerder regel dan uitzondering. En van daaruit ontstond ook een antikapitalistische vleugel in de syndicale werking. In het begin van de jaren zeventig was dat perspectief helemaal geen infantiel gauchisme. Maar vanaf 1973-’74 begon de economische crisis en de nieuwe massawerkloosheid de objectieve kracht van de arbeidersbeweging aan te tasten. Ze geraakte steeds meer in het defensief, slaagde er niet in een alternatief op de crisis te leveren en verzeilde weldra in zeer onaangename vormen van corporatisme en groepsegoïsme. En daarvan werden alleen de bureaucraten en de nieuwe rechterzijde beter. En van de weeromstuit werden de "nieuwe sociale bewegingen" steeds meer "single issue movements" die de maatschappelijke herstructurering uitstelden tot betere tijden. Nogmaals werd het schrijnend gemis aan duidelijk alternatief en aan leiding voelbaar. Het werd de tijd van de neoliberale hegemonie, die sinds 1980 alle geesten en alle nieuwe generaties heeft beroerd. De revolutionaire linkerzijde werd opnieuw helemaal in de marge gedrongen. Als een soort nieuw entrisme opteerde de RAL toen voor de "arbeidersdraai".
Partijleden zouden gaan werken in bedrijven, de militanten zouden zelf arbeiders worden en zo vorm geven aan een kleine Socialistische Arbeiders Partij (1984). Maar het bleef een loze operatie waarin de trotskistische organisatie, zoals ook de andere linkse partijen, verschrompelde tot een kleine groep die alle energie moest stop pen in de nogal sectaire overleving. Toen de cyclus ingezet in de jaren zestig afliep, verliet Paul Verbraeken in 1980 de beweging. De fase van de opbouw van een nieuwe revolutionaire partij was gesloten.
Hij is totaal ongebonden de neoliberale tijd ingetrokken, zonder organisatie, zonder vast werk ook, vanuit zijn eigen projecten. Hij werd één van de minst publieke grote intellectuelen van dit kleine land. Vlaanderen wil trouwens niet weten van zijn "anderen". Wat van dan af altijd weer opviel was de intellectuele stugheid van iemand die niet meeging met de stroom, nooit te snel wilde concluderen, steeds zelf een diepgaand onderzoek wilde doen en er dus meestal een eigen andere mening op nahield. Het doet er niet toe of hij daarbij gelijk had of niet. Steeds bracht zijn standpunt eigenzinnige informatie naar boven, steeds kwam het argument los van de eerste indrukken, altijd wilde hij meer onderzoek en meer argumenten voor er een conclusie werd bereikt. Paul heeft altijd de positie van de ander ingenomen, dikwijls ook van de grote Ander, en van de sceptische diepere inzichten ...
Paul Verbraeken wilde vooral de kracht van het kritisch onderzoek, geïnspireerd door de grote marxistische traditie, inzetten tegen de oppervlakkigheid, de intellectuele verkleutering en de depolitisering die de neoliberale hegemonie met zich bracht. Dat is, zeker in Vlaanderen, geen makkelijke opdracht. Veel van zijn werk bleef dan ook in de schaduw. Zo volgde hij nauwgezet de financiële informatie en de bewegingen van het grootkapitaal. Dagelijks las hij de financiële pers zoals de Wall Street Journal en de Financial Times; hij bestudeerde de jaarverslagen van bedrijven en holdings, volgde de ontwikkelingen op de beurs en analyseerde de liberale monetaristische beleidsvoering. Die inzichten sterkten hem in zijn diepe overtuiging dat het kapitalisme en de markteconomie de crisis in zich droegen en niet een duurzame oplossing leveren voor de behoeften van de mensheid en dat integendeel het systeem steeds meer energie uit de mensen moet pompen om zelf te overleven. En dat leidde steeds weer tot die dwingende vraag - die we met zijn allen in feite niet bevredigend beantwoord krijgen - de vraag van hoe het komt dat de mensheid zich dat laat welgevallen. Natuurlijk zijn er de vele socialisatiemechanismen, is er het gebrek aan informatie en de domheid, de macht van media en ideologie, natuurlijk zijn er de bureaucraten en is er verraad ... Maar moet er toch niet dieper worden gezocht? Gaat het om de menselijke natuur? En heeft de arbeidersklasse niets anders te verliezen dan haar ketens? En is het socialisme een consistent alternatief? Hoe komt het toch dat de irrationaliteit steeds weer de bovenhand haalt?
Paul was een overtuigend historisch materialist. Dergelijke vragen moesten worden onderzocht in de concrete geschiedenis van samenlevingen en denkbeelden. Telkens weer ontwikkelde hij onderzoeksprojecten om zijn eigen inzicht te verdiepen, echte cycli van geconcentreerde aandacht op één thema. Het was in feite zijn zoektocht naar de gronden van het falen van de rede. Tot op het einde botste hij op die vaststelling dat een redelijk project het zo moeilijk kan halen van de irrationaliteit, van religie, van obscurantisme, van versluiering ... Het stemde hem niet vrolijk. "Wij zijn dinosauriërs", zei hij: "we hebben vooral de dingen anders leren bekijken, maar we hebben niet echt gewogen op de realiteit zelf." Hij noemde ons soms de "belachelijke generatie", omdat wij echt geloofd hebben de samenleving te kunnen veranderen. Dat lijkt vandaag een futiel project. En toch. Met lede ogen moet je nu een wereld zien verglijden en luchtigheid tot theorie verheffen. Je ziet al die professionele BV’s hun geld verdienen met schijnvertoningen. Niet alleen wordt je niet meer gehoord, ook je vragen worden nog nauwelijks au sérieux genomen. Paul was erg ontstemd over de charlatans die schaamteloos het volk amuseerden ...
Hij was de tegenpool van die oppervlakkige vluchtigheid. Hij was een marxist die Marx zelf had bestudeerd en die zich een eigen mening vormde over de meester. Hij had zich op Spinoza geworpen en dacht eraan bij Mandel een doctoraat te maken. Hij onderzocht het Theologisch-politiek traktaat en probeerde het te duiden vanuit de context in de noordelijke Nederlanden. Hij werd dus ook een expert in de Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw. Hij heeft zo één van de meest omvangrijke documentatie over de Joods-Portugees-Hollandse vrijdenker aangelegd. Paul zocht, zoals Spinoza trouwens, wiens eerste werk een Verhandeling over de verbetering van het verstand was, een rede gezuiverd van vooroordelen. Spinoza, de radicale vrijdenker tegenover de theologen, zei toen al dat bijgeloof is gebaseerd op angst en een beleid dat de angst versterkt het bijgeloof zelf versterkt. Maar ook, dat je de mensen moet bekijken zoals ze zijn, dat je de aandoeningen en afhankelijkheden moet bekijken als eigenschappen van de menselijke natuur. En dat je je emoties de baas moest blijven. Paul was ook een adept van Balzac, de schrijver van 92 werken die de Comédie Humaine en de onweerstaanbare neergang van de goede samenleving beschrijven. Hij had ook een echte band met de personages zelf, zo denk ik: Spinoza de zelfstandige lenzenslijper, Balzac de drukker. Ze zijn beiden ook niet erg oud geworden: Spinoza 45, Balzac 51.
Paul wilde weten. Elk bureau van Paul heeft steeds vol stapels kranten, knipsels en fiches gelegen. De Grot, zoals ze bij Ida thuis wordt genoemd. Hij ging ook elke dag werken in de UFSIA-bibliotheek. Hij gooide zich op de literatuur. Hij kende Frankrijk, bestudeerde de Romaanse kunst. Hij was in vlagen een verwoed TV-kijker. Hij was een goed kwisser ... De wereld begrijpen is niet makkelijk, maar de kritische rede is daartoe ons enige middel. En enige eruditie geeft ook veel vreugde in een goede vriendenkring. We hebben veel gelachen, samen ... en niet alleen met de anderen. En al die tijd vulde hij zijn karige werklozensteun aan met vormingscyclussen, met lange bijdragen voor De Morgen, met werk voor onze leermeester Ernest Mandel en later voor Hugo Claus, of met grotere vertaalprojecten. Zo heeft Paul Mandels Traité d’Economie Marxiste vertaald, het Petrella-rapport over Grenzen aan de Concurrentie en Wallersteins Open the social sciences.
Maar dat leidde hoegenaamd niet tot contemplatieve inactiviteit. Paul werkte mee aan elk project, aan elke poging de mensheid, weze het slechts een klein deel ervan, een geweten en vooral een inzicht te schoppen. Vanaf 1981 was hij de redactiesecretaris van Toestanden, het nieuwe socialistische theoretische tijdschrift, tot nog toe de enige poging om een intellectuele balans op te maken van onze jaren zestig ... bijna drie jaar liep het project. Vanaf 1985 werkten we aan een nieuw kritisch weekblad dat uiteindelijk opnieuw Toestanden zou gaan heten. Het zou slechts twee jaar (1988-1989) stand houden. Werken aan een discussiecultuur werd steeds moeilijker. Paul was lid van de redactie van het Vlaams Marxistisch Tijd schrift.
En dan kwam Zwarte Zondag in november1991 en hebben we samen met Paula Burggraeve en enkele bekenden Charta 91 opgezet. Op 8 februari 1992 werd de beweging voor een volle Antwerpse stadsschouwburg gelanceerd (met naast de drie initiatiefnemers, Paul Goosssens, Jaap Kruithof, Hugo Claus, Tom Lanoye, Jan Decleir, Nelly Maes en Paula D’hondt). Charta is enkele jaren een grote beweging geweest, die regelmatig mobiliserende activiteiten opzette en een regelmatige nieuwsbrief publiceerde. Maar niet alleen politieke partijen, maar ook de "individuele burgers" leerden te leven met de verrechtsing.
De revolte en het verzet ebden weg. Midden de jaren negentig was Paul dan de drijvende kracht achter de Oproep van de 600, een campagne voor een vermogensbelasting (om de staatsschuld af te bouwen). Hij gaf daartoe "Het Belang van Luxemburg" uit. En voor de eeuwwisseling stuurde hij een aantal afleveringen rond van zijn eenmanstijdschrift De Millenniumbode. Daarin deelde hij ons op uiterst spitse wijze zijn bedenkingen mee over het verloop van de wereld.
In de zomer van 2002 werd dit uitzonderlijke brein geteisterd door de vreselijke ziekte. Een hersentumor had een bloeding veroorzaakt. Vanaf dan werd het leven met de ziekte en de behandeling, met een operatie, met herhaalde chemotherapieën en bestralingen. En vooral leven met de gedachte van het onvermijdelijke einde. En ook die confrontatie was voor Paul Verbraeken een zaak van de rede. Hij is steeds lucide en kritisch gebleven, hij stond erop zelf te bepalen wat waardig leven was, hij bleef attent en zorgzaam voor zijn vele vrienden. Zijn motto was tot het einde "ni dieu, ni maître". Hij heeft zelf de tekst die bij zijn uitvaart werd uitgedeeld gekozen. Daarin stelt hij zich expliciet op in de lijn van het kritisch rationalisme waarin ook Spinoza al driehonderd jaar geleden zijn hoop had gevestigd.
Paul Verbraeken was een echte vrijgeest. Waarmee hij zich een leven lang heeft ingelaten is ook onze zaak.